Contact
Home
webdesign: djRrrong for undone productions
Buitenrustpad 11 hs
1097 MX Amsterdam
020 6273467
KvK 23062575
Kritiek op de armenzorg en emigratie als structurele oplossing

Jaarlijks rapporteerden de provincies aan de regering, onder andere over het welzijn van de bevolking en de ontwikkelingen op het gebied van de zorg voor zieken en armen. De Gouverneur van de provincie Zuid-Holland, jhr. L.R. Gevaerts, schreef in 1847 aan de koning dat het met de 'zedelijke toestand' en de 'publieke geest' van de bevolking slecht gesteld was. De publieke opinie werd door de pers negatief beïnvloed. Hoewel het een slechte winter was geweest, hadden de gemeentebesturen geen financiële tekorten. De oplopende subsidies aan de armbesturen betekenden een steeds grotere last voor de gemeenten en ze werden daarom aangespoord om te bezuinigen. De plaatselijke belastingdruk liep hoog op maar er waren geen klachten gemeld.

Het feit dat in 1846 de aardappeloogst twee keer mislukte, had niet alleen tot gevolg dat een 'voor de mindere klassen schier onmisbaar geworden levensbehoefte' niet verkrijgbaar was maar betekende vooral op het platteland voor de arbeiders een 'groot gemis aan verdiensten'. In de maand oktober, wanneer er verder niet veel te doen was, was voor het rooien van aardappelen veel arbeidskracht nodig, waarmee een 'ijverig arbeider' f 50,- tot f 60,- kon verdienen. Zijn vrouw en kinderen kregen van de landeigenaar toestemming 'om de kleine aardappelen, welke op den akker zijn blijven liggen, na te lezen'. Dit 'afval', gevoegd bij dat wat gehuurd aardappelland opbracht, maakte een groot deel van zijn wintervoorraad uit. Samen met het in oktober verdiende daggeld kon hij de winter doorkomen zonder een beroep te hoeven doen op de algemene armenzorg. Al twee jaar lukte dit echter niet: 'van zijn aardappelland heeft hij in sommige streken niets, in andere zeer weinig ingezameld en reeds met den aanvang van October is hij zonder werk geweest, en hij heeft alzoo den Winter zonder eenigen voorraad, zonder eenig overgewonnen loon moeten beginnen, en alleen de hulp der algemeene en bijzondere Weldadigheid heeft hem en de Zijnen moeten staande houden'.
Extra inspanningen van welgestelde burgers, zorginstellingen en plaatselijke besturen voorkwamen een ramp. 'Daarenboven hebben vele Polder-Besturen, Landbouwers en Grondeigenaren zich bevlijtigd om gedurende den Winter buitengewone Werkzaamheden te laten verrigten, waaraan nog min of meer belangrijke Sommen zijn aangewend, doch weswege geene bepaalde opgave is kunnen worden verkregen.' De gevolgen van de mislukte aardappeloogsten zouden, zo verwachtte Gevaerts, voor de gemeenten en de betrokkenen nog lang merkbaar zijn. Velen die vroeger in hun eigen onderhoud konden voorzien, hadden steun nodig 'en velen in den burgerstand wier neringen en bedrijven door den druk des tijds lijden' konden zich nauwelijks bedruipen.

De Gouverneur had veel kritiek op het functioneren van de armenzorg. 'Het is er verre van daan dat van die gelden en van de overige Armenfondsen een doelmatig gebruik zoude worden gemaakt; de bestaande inrigtingen geven hiervoor geenen waarborg, zij missen eenheid van werking, gemeenschappelijke inzigten en doelmatige rigting van den Onderstand. In de Steden bestaat behalve een Algemeen Armbestuur voor iedere Gezindheid eene Diaconie, voor ieder Gesticht eene afzonderlijke Administratie en nog verschillende specifieke speciale Instellingen tot leeniging van armoede benevens eene menigte vereenigingen van bijzondere personen, met het weldadig doel daargesteld om behoeftigen te ondersteunen. In de Gemeenten ten platten Lande bestaat nevens het Algemeen Armbestuur nog eene of meer Diaconien, welke laatste veelal in eenen Staat van spanning staan, tegen over het plaatselijk Bestuur, hetwelk de inkrimping der subsidien verlangt, terwijl de Armbesturen voor de betere verzorging der Armen steeds op dervelver verhooging aandringen.
Alle deze verschillende Inrigtingen en Armbesturen op zich zelve werkende en naijverig op eenige inmenging van de plaatselijke Autoriteit in hunne inwendige Administratie, handelen naar eigene soms onderling geheel strijdige inzigten, waarbij nog komt, dat de Diaconie onder welker beheer verre het grootste gedeelte der Armenfondsen staan, te zamen zijn gesteld uit Leden die periodiek aftreden en bij welke nog bovendien de Administrerende Diacen jaarlijks verwisselt, terwijl de Leden slechts eenmaal weder mogen ingekozen worden en dus nimmer langer dan vier jaren deel van het Collegie mogen uitmaken. Van zoodanig Administratien kan men in eene zoo teedere Zaak, als de zorg der Armen is, geen doelmatig beheer verwachten, en mijne bevindingen brengen dan ook mede, dat men veelal te ruim en te gemakkelijk is in het verstrekken van onderstand aan personen, die in gewone tijden met eenige inspanning zeer wel in hunne eigene behoeften zouden kunnen voorzien.
Voegt men hierbij de menigte van particuliere Vereenigingen, allen met een loffelijk doel daargesteld, welke op zich zelve inzamelingen en uitdeelingen doen van liefdegiften aan behoeftigen, dan lijdt het geen twijfel dat velen die op de algemeene liefdadigheid geene aanspraak hebben, soms veel, te veel zelfs voor hunne behoeften ontvangen, terwijl anderen, die waarlijk ongelukkig en buiten hunne schuld behoeftig zijn, maar minder onbeschaamd durven vragen geene of geenen genoegzamen onderstand erlangen, en moet men het betreuren dat wezenlijk aanzienlijke Sommen, welke voor den armen jaarlijks worden verstrekt, evenzeer, zoo niet meer, strekken tot aanmoediging van luiheid en werkloosheid, dan tot leniging van bestaande armoede.'

De wet van 28 November 1818 had de problemen alleen maar verergerd 'want dezelve heeft, door het verkrijgen van onderstandsdomicilie, aan eene vierjarige inwoning te verbinden, bij de Armbesturen den toeleg doen geboren worden, om de van elders gekomen mingegoeden zoo mogelijk binnen de eerste vier jaren van hunne inwoning eenigen onderstand te geven, ten einde hen daardoor later niet ten laste hunner fondsen te doen komen'. De wet had bovendien de diaconieën in stand gehouden en daardoor 'de eenheid in het beheer en toezigt over de Armen verbroken'. De wet had 'een staat van bedekten Oorlog tusschen plaatselijke Besturen onderling en tusschen deze en verschillende Armbesturen doen ontstaan, waarbij het voortdurend streven minder is om doelmatig gebruik van de Armenfondsen te maken, om naauwlettend te onderzoeken of de behoeftige werkelijk ondersteuning verdient en benoodigd heeft en deze op de meest doeltreffende wijze te verleenen, dan wel, om armen van zich af te schuiven, tot bereiking van welk doel vaak onderstand wordt verleend aan personen die daaraan geene dringende behoefte hebben'.
Bij de wettelijke regeling van de armenzorg konden de diaconieën, 'vooral der Hervormde Gemeenten', niet buiten beschouwing worden gelaten 'daar zij ten aanzien van derzelver langdurig bestaan onder de voormalige Republiek een gemengd Staatkundig en Kerkelijk Caracter hebben verkregen, voorregten en privileges hebben genoten, sommigen zelfs in het bezit zijn gesteld der goederen van de Roomsch Katholijke Armen, welke tijdens den Oorlog tegen Spanje vacant waren geworden; waaruit ook verpligtingen voor dezelve jegens den Staat zijn geboren; die door hen welke thans beweren dat die Diaconiën geheel zuiver Kerkelijke Instellingen zijn, te zeer worden uit het oog verloren en die men van wege de Regering niet kan opgeven, omdat de openbare kassen door de benoodigde Uitgaven voor het Armwezen te zeer zouden worden gedrukt, indien aan de Diaconiën, zoo als thans door dezelve wordt gereclameerd, eene geheele willekeurige beschikking, over de, aan hare Administratie toevertrouwde fondsen werd gelaten'.

In toenemende mate onttrokken de diaconieën zich aan de ondersteuning van hun behoeftigen 'en de uitspraken van Uwe Majesteit en van Gedeputeerde-Staten, waarbij zij tot dien onderstand verpligt worden verklaard' werden genegeerd. 'Wel heeft de Hooge Raad aan die Uitspraken eene verbindende kracht toegekend, maar zulks neemt niet weg, dat de Diaconiën en zelfs de hoogere Kerkelijke Collegien der Hervormden in het aangenomen stelsel blijven volharden en zonder procedures, welke altijd voor de betrokkene Gemeenten, die het recht van gratis procederen niet hebben [zie hieronder], veel kosten en tijdverlies na zich slepen, in ieder voorkomend geval noodig wordt om aan de Uitspraken, derzelver uitvoering te verzekeren.' Een herziening van de wet van 1818 was dus dringend nodig 'maar zonder eene voorafgaande regeling der verpligtingen van de Diaconiën, komt het mij voor, dat geene aannemelijke voordragt kan worden gedaan'.

Er was nog steeds sprake van bedelarij; 'wordt dezelve in de Steden al niet meer zoo openlijk bedreven als vroeger, het vragen van onderstand aan de huizen is daar en tegen schroomelijk vermeerderd. Ten platten Lande neemt dezelve meer en meer toe, de overdreven vrees voor brandstichting, wanneer men gevraagde aalmoezen weigert, welke bij de landbouwers bestaat, moedigt dezelve aan en de Veldwachter, die alleen in de Landelijke Gemeenten tegen de bedelarij moet waken, is niet in staat dezelve te weren. Wel beschouwd, zijn het de meer gegoeden, die door gestadig te geven, de bedelarij aankweeken en zulks heeft mij aanleiding gegeven, om de plaatselijke Besturen hierop oplettend te maken en de gegoeden dringend op te wekken om aan geene bedelaars aalmoesen uittereiken, maar hetgeen zij op die wijze wekelijks ondoelmatig weg geven, af te zonderen om daarmede in de nooden der behoeftigen in hunne Gemeenten te voorzien. Een paar Gemeenten hebben aan deze opwekking met den besten uitslag gevolg gegeven, en de op die wijze verzamelde gelden zijn benuttigd, tot het uitdeelen van goede voedzame soep en andere levensbehoeften, terwijl de bedelarij, daar de Ingezetenen besloten hadden, geene aalmoesen aan hunne huizen meer te geven, vanzelve heeft opgehouden.
In den loop van het vorige Jaar zijn uit deze Provincie 621 personen naar de Kolonie der Maatschappij van Weldadigheid opgezonden, waaronder 283 wegens bedelarij veroordeeld; zijnde buitendien nog 143 in Zuid Holland te huis behoorende personen in andere Provincien wegens bedelarij aangehoudene, mede derwaarts opgezonden. De aangiften om vrijwillig naar de Kolonien te gaan, worden zeer menigvuldig, zoodat de plaatselijke Besturen om hunne kassen door de kosten van vestiging- en verpleging niet te zeer te bezwaren, dezelve zoo veel doenlijk afwijzen, hetgeen ik gemeend heb niet te moeten tegengaan, vooral omdat mij dezer dagen, uit eene mededeeling van den Minister van Binnenlandsche Zaken is gebleken, dat de Bevolking in de Kolonien der Maatschappij zoodanig is toegenomen, dat weldra al de plaatsen, waarvoor door het Gouvernement is gecontracteerd, zullen vervuld zijn en er indien de Bevolking blijft toenemen, binnen kort, geene gelegenheid meer zal zijn, om bedelaars in dezelve te plaatsen.'

Zucht tot verhuizing naar Amerika

Een structurelere oplossing was volgens de Gouverneur voorhanden. 'In dezen staat van zaken doet zich het verschijnsel op dat ook in Nederland zich de zucht tot verhuizing naar Amerika openbaart en veld wint. Zij die dit als een van den druk destijds of van locale in Nederland bestaande oorzaken aanmerken, bedriegen zich in mijne schatting, daar, het naar mijne beschouwing slechts het uitwerksel is van een algemeenen heerschenden geest in Europa, een gevolg van eene overal bestaande omstandigheid, de schier onbegrijpelijke vermeerdering der Bevolking, welke sedert dertig jaren in Europa bestaat, en die in ieder land waar dezelve aanwezig is, bij hen die van handenarbeid of nijverheid leven moet, de bewustheid doet ontstaan dat de middelen van bestaan niet meer geëvenredigd zijn aan de behoeften van zoo velen, die niettegenstaande de voorgeschreven middelen verminderd zijn, nogthans vermeerderen. De Geschiedenis leert, dat dezelfde oorzaken dezelfde uitwerkselen hebben gehad. Het westelijk Europa, is op die wijze door de volksstammen die in Azia, Afrika en het Noorden zich verdrongen, bevolkt, en zoo gaan de Afstammelingen dierzelfde volken, nu zij na verloop van Eeuwen zich weder op hunne tegenwoordige verblijfplaatsen verdringen, al weder Westwaarts naar Amerika, waar een nieuw schaars bevolkt en onontgonnen Werelddeel, meer der vooruitzigten van bloei en ontwikkeling aanbiedt.
Uwe Majesteit veroorlove mij de mededeeling dezer beschouwing, welke alleen strekt om mijn gevoelen te doen kennen, dat de Regeringen, dien algemeenen geest niet kunnen, niet behooren tegen te gaan. De Natien hebben hun instinct dat haar drijft en dikwijls doet handelen, zonder dat zij er zich zelve de reden van kunnen geven. Bedrieg ik mij niet, dan staan de landverhuizingen naar Amerika in verband met den gewonen loop der groote Wereldgebeurtenissen. Ieder land, ieder Werelddeel heeft derzelfstijd van bloei en beschaving gehad, deze is steeds van Oosten naar het Westen gegaan; waar vroeger kunsten en wetenschappen bloeiden en de verstgevorderde beschaving bereikt was, zijn dezelve na tot eene zekere hoogte te zijn geklommen, naar elders verplaatst en aldaar meer en verder ontwikkeld, zonder op hare vorige Zetels zelfs eenige sporen van vroegere grootheid en bloei na te laten. Zo acht ik dat het beschaafde Europa het toppunt van deszelfs ontwikkeling heeft bereikt en reeds de sporen van veroudering en verval zich in hetzelve openbaren.'

'In het Staatkundige, in het Godsdienstige, in het Wetenschappelijke, in het Zedelijke is geene vastheid meer', aldus de Gouverneur, 'men noemt vooruitgang, het aanranden van alles wat vroeger voor waarheid, voor regt, voor goed werd erkend, om er geheel vreemde denkbeelden voor in de plaats te stellen, die men heden als bewijzen van vooruitgang hoog verheft, maar morgen weder door andere vervangen worden. Let men op deze tekenen des tijds, dan moet men tot het Besluit komen, dat Europa ten val neigt, dat de verdere voortgaande ontwikkeling en beschaving niet meer daar, maar naar den loop der Gebeurtenissen al weder Westwaarts zich zal openbaren, dat Amerika, hetwelke in de laatste tijden met zulke groote schreden op het Tooneel der Wereld is te voorschijn gekomen, met jeugdige kracht zich van de beschaving der Oude Wereld zal meester maken, om die in haar eigenaardig Caracter, met die grootheid welke aan deszelfs reusachtige physieke gesteldheid past, verder te volmaken.
Dit gevoel van veroudering zit in de volken van Europa, dit drijft hen instinctmatig naar een ander werelddeel en zal de landverhuizingen naar Amerika meer en meer doen toenemen, zonder dat de regeringen, mogten zij dat willen beproeven, zulks zullen kunnen beletten, integendeel acht ik, dat iedere daartoe strekkende poging, dezelve zoude bevorderen. In den toestand van Nederland beschouw ik dan ook de opgewekte lust tot landverhuizing geenszints als nadeelig. Het is erkend dat de bevolking te zeer toeneemt, dat voor alle handwerken en bedrijven, voor ieder beroep en nering, meer handen beschikbaar, - dan er werk of verdiensten zijn, zoodat de groote mededinging de dagloonen heeft doen dalen, beneden hetgeen noodig is om het bestaan van een huisgezin te kunnen verzekeren, en de meeste bedrijven door te groote mededinging zich niet kunnen staande houden, waardoor niet alleen zij, die geen werk hebben, gebrek lijden, of geen bedrijf kunnen uitoefenen, maar ook zij, die nog een daggeld kunnen verdienen of eene nering bezitten, geen bestaan hebben en evenzeer spoedig tot armoede vervallen.
Indien nu zij die naar elders vertrekken meerdere gelegenheid geven voor hen die blijven om door arbeid in hun onderhoud en dat der hunnen te kunnen voorzien, dan zal de Staat hierbij meer winnen, dan dezelve door het wegvloeijen der geringe Kapitalen, welke de Landverhuizers met zich voeren zal verliezen, ofschoon dit altijd een verlies op den Nationalen rijkdom zal zijn, doch hetwelk in mijne schatting ruim vergoed zal worden door de verbetering der middelen van bestaan van de achterblijvenden, die de plaats vervullende van hen die vertrokken zijn in stede van ten laste der Armenkassen te vervallen, door eigen nijverheid in hun onderhoud zullen kunnen voorzien. Het is toch eene in de Staatshuishoudkunde aangenomen waarheid, dat, waar zich duizend mededingers opdoen, wanneer slechts voor vijfhonderd een bestaan te vinden is, allen zich in eenen gedwongen, eindelijk tot armoede vervallenden staat zullen bevinden; terwijl indien er zich slechts 500 mededingers opdoen het bestaan van dezen verzekerd zouden zijn en de Staat in plaats van 1000 verarmde Ingezetenen 500 welgestelde Burgers zoude bezitten.'

Er waren volgens hem geen redenen voor de regering emigratie naar Amerika te ontmoedigen, 'integendeel geloof ik, dat al wat zij in dien zin zoude willen doen, derzelve eerder zoude bevorderen dan doen verminderen. Zeker ware het wenschelijk dat men de overbevolking welke zich een uitweg naar Amerika zoekt, naar onze Kolonien kan doen uitvloeijen, maar ook hiertoe zoude de bemoeijingen der Regering naar mijn inzien vruchteloos zijn; het is toch iets anders het Vaderland te verlaten om zich in een van hetzelve afhankelijke Kolonie te gaan vestigen, of een nieuw Vaderland, in eenen grooten onafhankelijken zich krachtig ontwikkelenden Staat te gaan zoeken. Hetzij uit instinct, zoo als ik boven zeide, hetzij uit geest van navolging, is Amerika het land van belofte, het land der grootsche verwachtingen en al mogt de Regeering in staat zijn in eene van Hare Kolonien gronden ter bebouwing voor behoeftigen of mingegoeden Nederlanders aan te wijzen en hen die derwaarts vertrekken wilden, vooraf de verzekering dat zij daar het middel om in hun onderhoud te voorzien zullen vinden, zeker zoude zich velen aanbieden om derwaarts te gaan, maar dit zoude alleen de zucht tot landverhuizing levendiger doen worden en niet beletten, dat verreweg de meesten zich naar Amerika zouden wenschen te begeven.
Ik beschouw alzoo de landverhuizing als eene tegemoetkoming in den toestand van het Armwezen, welke in der daad zeer bezwaarlijk wordt en van Jaar tot Jaar meer lasten op de publieke kassen doen drukken. Niettegenstaande toch in de Provincie Zuid Holland sommige Armbesturen en Gestichten rijk zijn begiftigd, zoodat zij, ofschoon de armenlast successivelijk vermeerdert, daarin nog uit eigene inkomsten en collecten kunnen voorzien, en ofschoon er bijna geen Armbestuur of Gesticht is, hetwelk niet eenige bezitting heeft en niet uit de Collecten een in verhouding tot de Contribuanten, aanzienlijke som jaarlijks ontvangt, zoo bedragen de uit de plaatselijke kassen ten behoeve der Armen, der Gestichten en andere Liefdadige Instellingen in deze Provincie in dit Jaar te verstrekken subsidien de aanzienlijke som van ruim f 700.000,- in de Steden en van ruim f 200.000,- in de Gemeenten ten platten Lande.'

Nationaal Archief, Den Haag, Kabinet des Konings, Kabinet der Koningin, 1841-1897, nummer toegang 2.02.04, inventarisnummer 4477, Jaarverslag over 1846 van de Gouverneur van de provincie Zuid-Holland, 30 maart 1847, Aan den Koning. Met dank aan Nico Randeraad.

Armen en armenzorginstellingen konden gratis procederen
'In aanmerking nemende, dat de respectivelijk voor de noordelijke en zuidelijke provincien van het Rijk, vastgestelde bepalingen, opzigtelijk het gratis procederen in regten, van arme en onvermogende lieden, van de armen-directiën en van de kerkbesturen der verschillende godsdienstige gezindheden, tot bedenkingen hebben aanleiding gegeven, die het Ons gepast is voorgekomen om opteheffen;
En willende dat te dien opzigte in het geheele Rijk op eenen gelijken en eenparigen voet worde gehandeld;
Gezien Ons besluit van den 31sten December 1821 [etc.]
Hebben besloten en besluiten:
Art. 1 Arme of onvermogende lieden, ingezetenen van dit Rijk zijnde, zullen bij voortduring kunnen worden toegelaten, om in civile regtszaken gratis, en zonder betaling van zegel- of registratie-regten, van griffie- of expeditie-kosten, mitsgaders van juridische boeten, salarissen van praktizijns of deurwaarders, en andere dergelijke, te worden bediend; en zulks, zoo wel in de gevallen, waarin zij als gedaagden of verweerders in twistgedingen worden ingewikkeld, als in die, waarin zij als eischers of aanleggers vermeenen eenige vorderingen voor de regtbanken te kunnen doen gelden. Insgelijks zal bij voortduring gelijke toelating worden verleend aan de armen-directiën (de besturen der gods- of gasthuizen, en de bureaux van weldadigheid daaronder begrepen) en aan de kerkbesturen der verschillende godsdienstige gezindheden binnen het rijk; [etc.]'
KB 35, 26 mei 1824, betreffende het gratis procederen van armen en armen-inrichtingen, Algemeene bepalingen omtrent het gratis procederen in regten van armen en onvermogende lieden, van de armendirectiën en van de Kerkbesturen der verschillende Godsdienstige Gezindten. G. Luttenberg, Register der wetten en besluiten, betrekkelijk het openbaar bestuur in de Nederlanden over het tijdvak van 1796 tot en met 1839, Deel 1, (Zwolle 1840), p. 272, Staatsblad, (1824), P. van der Hoeven, 'Iets over de Regenten van Godshuizen voornamelijk met betrekking tot hunnen verantwoordelijkheid', Themis, (1843)3, pp. 66-80 [zie google books] en De gids, 17(1853), pp. 400-402


Armenzorguitgaven 1817-1899 (pdf)

Tabellen zorginstellingen in de armverslagen

Zorg als onderwerp van rijksbemoeienis en nationale regelgeving

Wet op het domicilie van onderstand 1818 (uitgebreide versie met bronteksten)

Verlichte adviezen over armenzorg (uitgebreide versie met bronteksten)

Pleiten voor staatsarmenzorg (uitgebreide versie met bronteksten)

Ontwerp voor een wet op het Armwezen 1828

Zorg in het huis van Thorbecke

De Armenwet van 1854

Zucht naar onafhankelijkheid van het burgerlijk gezag

Geen armenzorg maar sociale verzekeringen


J.Th.J. van den Berg en J.J. Vis, De eerste honderdvijftig jaar, parlementaire geschiedenis van Nederland, 1796-1946, (Amsterdam 2013)

N.C.F. van Sas, 'Onder waarborging eener wijze constitutie. Grondwet en politiek, 1813-1848', in: N.C.F. van Sas, De metamorfose van Nederland. Van oude orde naar moderniteit, 1750-1900, (Amsterdam 2004)

Moderniseren en democratiseren van het huis van Thorbecke

Afschuifgedrag tussen zorgaanbieders, zorgverzekeraars en gemeenten moet worden gestopt

Samenstelling Tweede Kamer

Gouverneurs en Commissarissen van de Koning in Zuid-Holland

Historische Kranten - Nederlandse dagbladen uit de 17e, 18e, 19e en 20e eeuw

Geschiedenis van de uitgave van de kamerstukken

E.H. Kossmann, De Lage Landen 1780-1980 (1986)

Gedecentraliseerde eenheidsstaat

Inrichting, taken en bevoegdheden provinciebestuur

Armenwetten, Armverslagen en armenstatistieken

Medische armenzorg

Voorzieningen voor de dekking van ziektekosten

Provinciebestuur en zorg


Deze pagina is een initiatief van historisch onderzoeksbureau Ecade

Danièle Rigter publishes on different elements of the history of the welfare state. She wrote about the role of the Dutch department of Labour and about several private organisations. Her latest publications are about Dutch and Belgian social insurance and about the relationship between different levels of government and its citizens. Her research focuses on the aspects of nationbuilding, democracy and citizenship in the making of the welfare state. For the Centre for the History of Health Insurance (Kenniscentrum Historie Zorgverzekeraars) in the Department of Medical Humanities at the VU University Medical Center in Amsterdam she was responsible for the management of the heritage of health insurance organisations (Erfgoedgids Zorgverzekeraars).