Contact | |||||||||||
Home | |||||||||||
webdesign: djRrrong for undone productions | |||||||||||
Zorg als onderwerp van rijksbemoeienis en nationale regelgeving In het proces van staat- en natievorming na 1815 stond de verhouding tussen overheid en burger centraal. Er werd steeds opnieuw gedebatteerd over de wederzijdse rechten en plichten in het sociale domein. Volgens de Grondwet was zorg een zaak van voortdurende aandacht van de regering. Gaandeweg professionaliseerde en versnipperde de (medische) armenzorg. Zorg werd steeds minder alleen een lokale aangelegenheid. After the establishment of the Kingdom of the Netherlands in 1815 a process of state- and nation-building began. The relationship between the different levels of government and the citizens was a central factor in this development. The rights and duties of both were explored. Like today, the government found it important that citizens know where to turn for help in need. During the nineteenth and twentieth centuries medical and other forms of care professionalized and fragmented. Care became no longer a purely local matter. Toenemende zucht naar volstrekte onafhankelijkheid van het burgerlijk gezag In de jaarlijkse armverslagen gaven Gedeputeerde Staten van de provincies in de negentiende eeuw hun overzichten van de ontwikkelingen op het terrein van zorg. Aan het einde van de jaren vijftig bleek dat de subsidies aan de kerkelijke armbesturen afnamen. Dit was volgens Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland het gevolg van de 'toenemende zucht dier besturen naar eene volstrekte onafhankelijkheid van het burgerlijk gezag, waartoe zij door de hoogere kerkbesturen werden aangespoord'. Het doel van de Armenwet van 1854, het verlagen van de lasten voor de gemeenten, leek te worden verwezenlijkt. Door de trek naar de steden had de Armenwet vooral voor de plattelandsgemeenten negatieve gevolgen. Het voorschieten van hulp werd volgens de Commissaris van de Koning van Zuid-Holland voor deze gemeenten hoe langer hoe meer een probleem. De bedragen die jaarlijks voor de burgerlijke armenverzorging nodig waren, gingen hun financiële mogelijkheden te boven. Een voorbeeld was de gemeente Sluipwijk die zoveel geld aan zorg kwijt was dat ze besloot haar zelfstandigheid op te geven 'en langs officieelen weg aanzoek heeft gedaan om met eene andere gemeente te worden vereenigd'. Armenkwestie als sociale kwestie De armenkwestie als sociale kwestie was in de jaren zeventig onderwerp van een breed maatschappelijk debat. De Commissaris van de Koning van Zuid-Holland zag een duidelijk verband tussen de armenkwestie en de onderwijskwestie. 'Waarom zullen de kerkelijke armbesturen niet liever secte-scholen oprigten dan al hunne inkomsten aanwenden tot bedeeling? Immers de burgerlijke armbesturen zijn dáár om 't onmisbare te verstrekken.' Burgemeesters gaven bovendien in het geval van armen die van elders kwamen liever het geld van collegagemeenten uit dan hen naar de kerken door te verwijzen. Ondanks de stijgende welvaart, de geringe prijsstijgingen en de lage werkloosheid, verslechterde de situatie van de arbeiders door de lage lonen die vooral op het platteland betaald werden. De burgemeesters protesteerden dat de 'landslieden' ondanks hun hoge inkomsten geen hogere lonen wilden betalen. Volgens de Commissaris van de Koning was het echter een kwestie van tijd voordat zij mede onder druk van de publieke opinie hun arbeiders een loonsverhoging zouden geven. De hoge sterfte onder de arbeiders als gevolg van ondervoeding en uitputting, verdiende aandacht van de regering. Het leidde tot een onderontwikkelde bevolking die niet geschikt zou zijn tot werken 'waardoor het pauperisme moet toenemen'. Het was in strijd met de principes van de staathuishoudkunde als de regering de prijs van arbeid bepaalde maar de overheid kon wel het loonpeil beïnvloeden door zelf meer te betalen. Wijziging van de Armenwet De armenzorg kwam meer en meer ten laste van de burgerlijke autoriteiten en daarom was een wijziging van de Armenwet nodig. Het liberale kabinet Van Bosse/Fock gaf hieraan in 1870, mede in reactie op de steeds terugkerende klachten van Gedeputeerde Staten van de provincies, gehoor. De belangrijkste principes van de wet (niemand had recht op hulp, bijstand verlenen was een zedelijke en geen burgerlijke plicht en als er geen hulp voorhanden was dan moest volgens artikel 195 van de Grondwet de staat in actie komen) werden niet aangetast. Door de scheiding van kerk en staat was het niet mogelijk om net als vóór 1854 het geval was de kerken de plicht tot het verlenen van bijstand en het betalen van restitutie op te leggen. Gemeenten draaiden na de wetswijziging zelf voor de kosten op maar waren niet wettelijk verplicht hulp te verlenen. De bepaling uit de wet van 1854 verviel dat ze ieder jaar een maximum aan uitgaven voor de burgerlijke armenzorg moesten vaststellen. De regering verwachtte niet dat van gemeenten waar ruimhartig hulp werd geboden een aanzuigende werking uit zou gaan. De 'nomadische aard bij onze lagere volksklassen' was niet groot en armen waren door 'kleine inkomsten, verdiensten en andere banden' gebonden aan de plaats waar zij gevestigd waren. Bovenstaande is gebaseerd op: Armenzorguitgaven 1817-1899 (pdf) Tabellen zorginstellingen in de armverslagen Zorg als onderwerp van rijksbemoeienis en nationale regelgeving Wet op het domicilie van onderstand 1818 (uitgebreide versie met bronteksten) Verlichte adviezen over armenzorg (uitgebreide versie met bronteksten) Pleiten voor staatsarmenzorg (uitgebreide versie met bronteksten) Zorg in het huis van Thorbecke De Armenwet van 1854 Geen armenzorg maar sociale verzekeringen Kritiek op de armenzorg en emigratie als structurele oplossing Het kapitaal speelt de hoofdrol Meer informatie Steeds opnieuw werden pogingen gedaan om de kosten voor de (medische) armenzorg te verminderen 'Er is in den hedendaagsche maatschappij een toestand van gisting en woeling waar te nemen' Bellingwedde stevent af op een tekort door de decentralisatie van taken in het sociale domein Afschuifgedrag tussen zorgaanbieders, zorgverzekeraars en gemeenten moet worden gestopt R. Aerts, De letterheren. Liberale cultuur in de negentiende eeuw: het tijdschrift De Gids, (Amsterdam 1997), pp. 358-387 D. Bos, Bloed en barricaden. De Parijse Commune herdacht, (Amsterdam 2014) A. de Swaan, Zorg en de staat. Welzijn, onderwijs en gezondheidszorg in Europa en de Verenigde Staten in de nieuwe tijd, (Amsterdam 2004), pp. 169-175 J.Th.J. van den Berg en J.J. Vis, De eerste honderdvijftig jaar, parlementaire geschiedenis van Nederland, 1796-1946, (Amsterdam 2013) E.H. Kossmann, De Lage Landen 1780-1980 (1986) N.C.F. van Sas, De metamorfose van Nederland. Van oude orde naar moderniteit, 1750-1900, (Amsterdam 2004) Samenstelling Tweede Kamer Gouverneurs en Commissarissen van de Koning in Zuid-Holland Historische Kranten - Nederlandse dagbladen uit de 17e, 18e, 19e en 20e eeuw Geschiedenis van de uitgave van de kamerstukken Gedecentraliseerde eenheidsstaat Inrichting, taken en bevoegdheden provinciebestuur Armenwetten, Armverslagen en armenstatistieken Medische armenzorg Voorzieningen voor de dekking van ziektekosten Provinciebestuur en zorg Deze pagina is een initiatief van historisch onderzoeksbureau Ecade Danièle Rigter publishes on different elements of the history of the welfare state. She wrote about the role of the Dutch department of Labour and about several private organisations. Her latest publications are about Dutch and Belgian social insurance and about the relationship between different levels of government and its citizens. Her research focuses on the aspects of nationbuilding, democracy and citizenship in the making of the welfare state. For the Centre for the History of Health Insurance (Kenniscentrum Historie Zorgverzekeraars) in the Department of Medical Humanities at the VU University Medical Center in Amsterdam she was responsible for the management of the heritage of health insurance organisations (Erfgoedgids Zorgverzekeraars). |
Buitenrustpad 11 hs 1097 MX Amsterdam 020 6273467 KvK 23062575 Ecade op twitter |
||||||||||