Contact | |||||||||||
Home | |||||||||||
webdesign: djRrrong for undone productions | |||||||||||
Zorg als onderwerp van rijksbemoeienis en nationale regelgeving In het proces van staat- en natievorming na 1815 stond de verhouding tussen overheid en burger centraal. Er werd steeds opnieuw gedebatteerd over de wederzijdse rechten en plichten in het sociale domein. Volgens de Grondwet was zorg een zaak van voortdurende aandacht van de regering. Ook nu vindt de overheid het van groot belang dat burgers weten waar zij met hun vraag naar zorg en ondersteuning terecht kunnen. Gaandeweg professionaliseerde en versnipperde de (medische) armenzorg. Zorg werd steeds minder alleen een lokale aangelegenheid. After the establishment of the Kingdom of the Netherlands in 1815 a process of state- and nation-building began. The relationship between the different levels of government and the citizens was a central factor in this development. The rights and duties of both were explored. Like today, the government found it important that citizens know where to turn for help in need. During the nineteenth and twentieth centuries medical and other forms of care professionalized and fragmented. Care became no longer a purely local matter. Zorg in het huis van Thorbecke De Grondwet van 1815 bepaalde dat de regering over de armenzorg verslag moest doen aan de Staten-Generaal. Het verzamelen van gegevens voor de armverslagen was voor de betrokken bestuurslagen, gemeenten, provincies en rijk, om allerlei redenen lastig. Regelmatig werd bekeken of de procedures verbeterd konden worden. Zo werden in 1832 de tabellen anders ingericht om het de provinciale en lokale besturen gemakkelijker te maken. Er kwam daarnaast een aparte tabel voor de ziekenhuizen. Volgens de minister van Binnenlandse Zaken stond de gegevensverzameling er in Nederland vergeleken met andere landen echter goed voor. Die beschikten niet over 'zulke volledige en stellige opgaven'. De toename van de plaatselijke belastingdruk door de stijging van de armoede en het bedrag aan subsidies aan de zorginstellingen, waren in 1843 voor de minister van Binnenlandse Zaken aanleiding subsidievoorschriften uit te vaardigen. De kritiek op het bestaande stelsel van armenzorg bracht de regering van koning Willem II tot een wetsontwerp 'Ondersteuning van behoeftigen'. De problemen met de wet op het domicilie van onderstand van 1818 moesten ermee worden opgelost. Er rezen door die wet niet alleen veel geschillen over de vraag wie de zorg op zich moest nemen; plaatselijke besturen frustreerden de maatregel waarmee iemand na vier jaar domicilie in een nieuwe woonplaats kreeg door mensen armenzorg te geven. Nieuwkomers die in die eerste vier jaar armenzorg hadden ontvangen, kregen namelijk het domicilie niet. Dit leidde er toe dat mensen die in hun eigen onderhoud zouden kunnen voorzien aan de bedelstaf kwamen. Een wetsontwerp uit 1847 was eveneens bedoeld om de problemen met de wet van 1818 op te lossen. Een Armenwet moest er volgens de memorie van toelichting toe leiden dat de middelen die zorginstellingen hadden zoveel mogelijk werden besteed aan datgene waarvoor ze bedoeld waren. Tevens moest worden voorkomen dat het probleem van de armoede het belang van de staat ondermijnde. Gedeputeerde Staten, aan wie het voorstel ter bestudering was voorgelegd, spraken zich in grote meerderheid uit tegen een recht op hulp en dat werd ook niet in het ontwerp opgenomen. De 'staatkundige gebeurtenissen' in Europa in het midden van de jaren veertig verslechterden volgens een van de rapporteurs aan de koning, de Gouverneur van Zuid-Holland, de bestaanszekerheid van de lagere klassen. De lokale lasten waren te hoog en het verstrekken van subsidies had tot gevolg dat de diaconieën geen moeite deden 'om fondsen voor hare armen te bekomen'. De Gouverneur vond dat het steeds verhogen van de subsidies aan de armbesturen te zeer een gewoonte was geworden en dat het in feite neerkwam op een armbelasting. Een ander stelsel kwam er alleen door betere wetgeving. De Gouverneur van Zuid-Holland vond dat de nieuwe Grondwet de 'historisch gefundeerde' decentralisatie bevestigde. Er werd zoveel mogelijk aan de lagere bestuursorganen overgelaten. Het was daarnaast goed zoveel mogelijk toe te vertrouwen aan het particulier initiatief. Door teveel taken op zich te nemen was de regering vatbaarder voor kritiek, ook vanuit het bestuursapparaat en de vertegenwoordigende organen zoals Provincale Staten. In de Grondwet stond dat de armenzorg bij wet geregeld moest worden. Niet alleen de geschillen over het onderstandsdomicilie maar ook die over de vordering van verpleegkosten zouden volgens hem in het vervolg ter bemiddeling aan de overheid moeten worden voorgelegd. Wet tot regeling van het armbestuur In 1851 kwam de liberaal J.R. Thorbecke met zijn ontwerp van wet tot regeling van het armbestuur. Hij had als minister in zijn armverslagen de beschikbare cijfers geanalyseerd. De Grondwet sloot een stelsel van staatsarmenzorg niet uit maar de minister achtte dat op dat moment niet nodig. De Armenwet moest echter wel regels stellen aan de kerkelijke armenzorg omdat het grootste deel van de zorg via de diaconieën werd verleend. Zij waren in tweederde van de gemeenten actief, maakten tweederde van het totaal aantal instellingen uit en meer dan de helft van de hulp werd door hen verstrekt. Het honoreren van hun wens om ze buiten de wet te laten, zou leiden 'tot eene groote willekeur van handeling, welke in het algemeen de strekking zou hebben om den last der ondersteuning van zeer vele armen op het burgerlijk bestuur over te dragen'. Volgens Thorbecke waren de armenfondsen van de diaconieën geen eigendom van de kerkelijke gemeente maar het bezit van de armen. Hij vond het hoog tijd 'eene werkzame magt van toezigt of oppervoogdij over alle kerkelijke en andere bijzondere armengestichten in te stellen'. Zijn wetsvoorstel riep veel reacties op. Vooral in kerkelijke kringen werd de overheidsbemoeienis fel bestreden. De Tweede Kamer reageerde verdeeld. De meerderheid had moeite met de 'Napoleontischen centralisatie-geest'. De armenzorg kwam in het voorstel veel meer onder staatstoezicht dan de Grondwet toeliet en dan in het 'welbegrepen belang van den Staat' was. Een Armenwet moest de heilloze gemeentelijke subsidies verminderen en de 'wettelijke liefdadigheid' uitbannen. De problemen met de armenzorg werden volgens deze kamerleden eerder veroorzaakt door teveel dan door te weinig regels. Thorbecke verdedigde in een nieuw voorstel de bemoeienis van de staat met de kerkelijke instellingen. 'Wij hebben den middeleeuwschen Staat, een agregaat van nevens elkander geplaatste vereenigingen en regten, niet meer. Een kerkgenootschap is thans eene vereeniging in den Staat. Zoomin als absolutisme van de Staatsregering, is in onze dagen absolute onafhankelijkheid eener vereeniging in den Staat bestaanbaar.' De zorg voor de armen was de grondwettelijke plicht van de regering en de wetgever. De diaconieën konden hun armen daaraan niet onttrekken. Wel werd hun in de uitvoering zoveel mogelijk vrijheid gegeven. Mochten de omstandigheden en de publieke belangen het echter nodig maken, was het grondwettig het pad te kiezen dat onder andere Duitsland, Frankrijk en Engeland al hadden gekozen. Op grond van de Gemeentewet van 1851 (pdf) hadden de gemeenteraden op verschillende manieren bemoeienis met zorginstellingen. 'Alle instellingen van liefdadigheid, die niet geheel op eigen krachten en hulpmiddelen steunen, staan gedeeltelijk onder toezigt van het bestuur, dat tot hunne instandhouding medewerkt.' De Armenwet van 1854 die de positie van het particulier initiatief moest verstevigen, bleek al snel voor de gemeenten niet de vermindering van de financiële lasten op te leveren die ervan werd verwacht. Bovenstaande is gebaseerd op: Armenzorguitgaven 1817-1899 (pdf) Tabellen zorginstellingen in de armverslagen Zorg als onderwerp van rijksbemoeienis en nationale regelgeving Wet op het domicilie van onderstand 1818 (uitgebreide versie met bronteksten) Verlichte adviezen over armenzorg (uitgebreide versie met bronteksten) Pleiten voor staatsarmenzorg (uitgebreide versie met bronteksten) Ontwerp voor een wet op het Armwezen 1828 Kritiek op de armenzorg en emigratie als structurele oplossing De Armenwet van 1854 Zucht naar onafhankelijkheid van het burgerlijk gezag Geen armenzorg maar sociale verzekeringen Meer informatie J.Th.J. van den Berg en J.J. Vis, De eerste honderdvijftig jaar, parlementaire geschiedenis van Nederland, 1796-1946, (Amsterdam 2013) N.C.F. van Sas, 'Onder waarborging eener wijze constitutie. Grondwet en politiek, 1813-1848', in: N.C.F. van Sas, De metamorfose van Nederland. Van oude orde naar moderniteit, 1750-1900, (Amsterdam 2004) Moderniseren en democratiseren van het huis van Thorbecke Afschuifgedrag tussen zorgaanbieders, zorgverzekeraars en gemeenten moet worden gestopt Samenstelling Tweede Kamer Gouverneurs en Commissarissen van de Koning in Zuid-Holland Historische Kranten - Nederlandse dagbladen uit de 17e, 18e, 19e en 20e eeuw Geschiedenis van de uitgave van de kamerstukken E.H. Kossmann, De Lage Landen 1780-1980 (1986) Gedecentraliseerde eenheidsstaat Inrichting, taken en bevoegdheden provinciebestuur Armenwetten, Armverslagen en armenstatistieken Medische armenzorg Voorzieningen voor de dekking van ziektekosten Provinciebestuur en zorg Deze pagina is een initiatief van historisch onderzoeksbureau Ecade Danièle Rigter publishes on different elements of the history of the welfare state. She wrote about the role of the Dutch department of Labour and about several private organisations. Her latest publications are about Dutch and Belgian social insurance and about the relationship between different levels of government and its citizens. Her research focuses on the aspects of nationbuilding, democracy and citizenship in the making of the welfare state. For the Centre for the History of Health Insurance (Kenniscentrum Historie Zorgverzekeraars) in the Department of Medical Humanities at the VU University Medical Center in Amsterdam she was responsible for the management of the heritage of health insurance organisations (Erfgoedgids Zorgverzekeraars). |
Buitenrustpad 11 hs 1097 MX Amsterdam 020 6273467 KvK 23062575 |
||||||||||