Contact
Home
webdesign: djRrrong for undone productions
Pleiten voor staatsarmenzorg

Koning Willem I wilde de armenzorg met behulp van de provincies grondig hervormen. Het afschuiven van verantwoordelijkheden door de zorgplichtigen en de vele gevallen waarin de provincie tussen hen moest bemiddelen eisten de aandacht. Door verzet van de regenten kwam van de hervormingsplannen niet veel terecht. Hieraan waren echter ook de oorlog met België, de hoge staatsschuld en de sociaal-economische en bestuurlijke crisis die daarvan het gevolg waren, debet. Het bestuur van bijvoorbeeld de provincie Zuid-Holland (tot 1840 samen met Noord-Holland een provincie) besteedde aan de bestrijding van de armoede veel tijd en geld. De kritiek over het gebrek aan inzicht, het ontbreken van instrumenten voor sturing en voor het tegengaan van misstanden in de armenzorg verstomde niet. Vanuit de provincie kwamen voorstellen voor betere regelgeving.
De bestedingen van de rijken namen in de jaren dertig van de negentiende eeuw af waardoor de algemene welvaart daalde. Ook de opbrengst van de gemeentebelastingen had hieronder te lijden. Gemeentebesturen uitten hierover bij de Gouverneur van de provincie Holland hun zorgen. De belastingdruk, ook die door de provincie werd opgelegd, was te hoog. Het verergerde de armoede van de onderklasse, verminderde de welvaart van de middenklasse en het leidde tot onvrede onder de burgers. 'Het opcenten-stelsel staat aan meerdere berisping bloot, sedert het te hoog opvoeren van hetzelve', aldus de Gouverneur.
Vooral katholieken deden in Zuid-Holland een beroep op de stedelijke kas. Als er in een gemeente geen parochie was, dan was er voor de armen van die gezindte geen armenzorg. Over die kwestie en over het mogelijk nadelige effect van de wet op het onderstandsdomicilie werd nagedacht. In 1839 deed een afgescheiden gemeente van de Hervormde Kerk in Naaldwijk een verzoek om koninklijke erkenning. Deze werd afgewezen omdat de overheid vreesde dat de gemeente zijn armen niet kon onderhouden en zou afstoten naar het burgerlijk armbestuur.

In de jaren dertig en veertig stegen de (medische) armenzorguitgaven. Door de belabberde situatie van het armwezen moesten de burgerlijke besturen de subsidies voor de armenzorg ieder jaar verhogen. Het aantal werklozen nam 'schrikbarend' toe en het werd steeds moeilijker om bedelarij tegen te gaan. De Gouverneur van Holland vroeg zich af of de kolonisatie door de Maatschappij van Weldadigheid niet uitgebreid zou moeten worden en of dit systeem niet zou kunnen worden toegepast in ''s Rijks overzeesche bezittingen'.
Door het mislukken van aardappeloogsten was een voor velen 'schier onmisbaar geworden levensbehoefte' niet verkrijgbaar en daalden vooral op het platteland de inkomsten van de arbeiders. Zij die vroeger in hun eigen onderhoud konden voorzien, waren zo arm geworden dat ze ondersteund moesten worden. Bijna een half miljoen gulden was al aan hulp uitgegeven. Daarnaast hadden tijdens de winter veel polderbesturen, landbouwers en grondeigenaren gezorgd voor werk.

Het aantal stemmen voor meer overheidsbemoeienis groeide. De wet op het domicilie van onderstand van 1818 moest worden herzien omdat die volgens onder andere de Gouverneur van Zuid-Holland leidde tot 'tallooze en altijd vermeerderende briefwisseling en geschillen'. Zijn opvolger meende dat niet efficiënt werd omgesprongen met het geld: 'de bestaande inrigtingen geven hiervoor geenen waarborg, zij missen eenheid van werking, gemeenschappelijke inzigten en doelmatige rigting van den Onderstand'. In de steden was er behalve een algemeen armbestuur voor iedere gezindte een diaconie, voor ieder gesticht een afzonderlijk bestuur en waren er nog verschillende gespecialiseerde organisaties voor de vermindering van armoede. Op het platteland bestonden naast het algemeen armbestuur een of meer diaconieën 'welke laatste veelal in eenen Staat van spanning staan, tegen over het plaatselijk Bestuur, hetwelk de inkrimping der subsidien verlangt, terwijl de Armbesturen voor de betere verzorging der Armen steeds op derzelver verhooging aandringen'.
Al deze instellingen gingen hun eigen gang en verzetten zich tegen bemoeienis door de plaatselijke overheid. Ze hadden soms onderling strijdige doelstellingen. Er werd te ruim en te gemakkelijk hulp verleend aan mensen die in normale omstandigheden met enige moeite in hun eigen behoeften konden voorzien. Zij die buiten hun schuld aan de grond zaten maar zich schaamden om steun te vragen, kregen geen of onvoldoende hulp.

De armbesturen gaven sinds de Wet op het domicilie van onderstand van elders gekomen 'mingegoeden' binnen de eerste vier jaar van hun verblijf hulp zodat ze later niet ten laste van hun fondsen kwamen. Het ontvangen van steun was een reden om nieuwkomers het domicilie van onderstand te onthouden. Om diezelfde reden kwam het voor dat bij hen geen belasting werd geïnd. De wet zorgde voor strijd tussen de plaatselijke besturen onderling en tussen hen en de verschillende armbesturen. Pogingen om armen 'van zich af te schuiven' waren schering en inslag.
De diaconieën weigerden aldus de Gouverneur sinds de invoering van de wet van 1818 steeds vaker en zonder duidelijke redenen behoeftigen te ondersteunen. De uitspraken van Gedeputeerde Staten en van de Kroon die hen verplichtten hulp te geven, werden genegeerd. De Hoge Raad verklaarde die uitspraken bindend maar dat weerhield maar dat hielp de diaconieën en zelfs de hogere kerkelijke bestuurscolleges van de Hervormden niet op het rechte spoor. Hierdoor waren kostbare en tijdrovende procedures nodig om de uitspraken af te dwingen. De betrokken gemeenten, die geen recht op gratis procederen hadden, draaiden voor de kosten op. Zonder een regeling van de plichten van de diaconieën had een herziening van de Wet van 1818 geen zin. De Gouverneur waarschuwde dat als zij de vrijheid kregen over hun fondsen te beschikken, de openbare kassen daarvoor de tol zouden betalen.

De problemen rond het onderstandsdomicilie moesten worden opgelost. De toegenomen kritiek zorgde ervoor dat de regering van Willem II in 1845 een wet betreffende de ondersteuning van behoeftigen bij de Tweede Kamer indiende (pdf). Gedeputeerde Staten van de provincies, die 'schier dagelijks' met de wet van 1818 te maken hadden', was om advies gevraagd en meende dat de wet gewijzigd moest worden. Zij vonden dat alleen de geboorteplaats als domicilie van onderstand kon gelden. Negen van de elf colleges vonden dat er geen recht op onderstand kon zijn. Het wetsontwerp, dat voor goedkeuring aan hen was voorgelegd, bevatte de bepaling dat als een gemeentebestuur een subsidieverzoek afwees, Gedeputeerde Staten uiteindelijk zouden beslissen. Het wetsvoorstel werd niet door het parlement behandeld.

Bovenstaande is gebaseerd op:
Nationaal Archief, Den Haag, Algemene Staatssecretarie, nummer toegang 2.02.01, inventarisnummer 5780, Geheim verslag van de Gouverneur aan de Koning, d.d. 25 april 1835. Met dank aan Nico Randeraad voor het ter beschikking stellen van het materiaal uit de Staatssecretarie en het Kabinet des Konings.
NL-HaNA, Staatssecretarie, 2.02.01, inv.nr. 5871, Geheim verslag van de Gouverneur aan de Koning, d.d. 16 mei 1836
NL-HaNA, Staatssecretarie, 2.02.01, inv.nr. 5836, Geheim verslag van de Gouverneur aan de Koning, d.d. 14 mei 1839
Nationaal Archief, Den Haag, Kabinet des Konings, (1814) 1841-1897, nummer toegang 2.02.04, inventarisnummer 4477, Geheim verslag over 1841 van de Gouverneur van Zuid-Holland aan de Koning, 30 april 1842
NL-HaNA, KdK, 1841-1897, 2.02.04, inv.nr. 2.02.04, inventarisnummer 4477, Geheim verslag over 1842 van de Gouverneur van Zuid-Holland aan de Koning, 30 april 1843
NL-HaNA, KdK, 1841-1897, 2.02.04, inv.nr. 2.02.04, inventarisnummer 4477, Geheim verslag over 1846 van de Gouverneur van Zuid-Holland aan de Koning, 30 maart 1847
Handelingen Tweede Kamer 1845-1846, XIX, 3, Memorie van Toelichting, pp. 282-283 (pdf)
D.J. ten Zeldam Ganswijk, Bijdragen tot de geschiedenis van het staatsbestuur in ons vaderland en meer bijzonder in het gewest Zuid-Holland, gedurende de jaren 1813 tot en met 1845, deel 2, (Dordrecht 1849), p. 205
F. Groot, Roomsen, rechtzinnigen en nieuwlichters, Verzuiling in een Hollandse plattelandsgemeente, Naaldwijk 1850-1930, (Hilversum 1992), p. 83
E.S. Houwaart, De hygiënisten. Artsen, staat en volksgezondheid in Nederland 1840-1890, (Groningen 1991), pp. 40-41

Lees verder


Armenzorguitgaven 1817-1899 (pdf)

Besturen waarvan opgaven omtrent bedeling ontbraken (1829-1848)

Tabellen zorginstellingen in de armverslagen

Zorg als onderwerp van rijksbemoeienis en nationale regelgeving

Wet op het domicilie van onderstand 1818 (uitgebreide versie met bronteksten)

Verlichte adviezen over armenzorg (uitgebreide versie met bronteksten)

Ontwerp voor een wet op het Armwezen 1828

Zorg in het huis van Thorbecke

De Armenwet van 1854

Zucht naar onafhankelijkheid van het burgerlijk gezag

Kritiek op de armenzorg en emigratie als structurele oplossing


Meer informatie uit de bronnen

Armen en armenzorginstellingen konden gratis procederen
'In aanmerking nemende, dat de respectivelijk voor de noordelijke en zuidelijke provincien van het Rijk, vastgestelde bepalingen, opzigtelijk het gratis procederen in regten, van arme en onvermogende lieden, van de armen-directiën en van de kerkbesturen der verschillende godsdienstige gezindheden, tot bedenkingen hebben aanleiding gegeven, die het Ons gepast is voorgekomen om opteheffen;
En willende dat te dien opzigte in het geheele Rijk op eenen gelijken en eenparigen voet worde gehandeld;
Gezien Ons besluit van den 31sten December 1821 [etc.]
Hebben besloten en besluiten:
Art. 1 Arme of onvermogende lieden, ingezetenen van dit Rijk zijnde, zullen bij voortduring kunnen worden toegelaten, om in civile regtszaken gratis, en zonder betaling van zegel- of registratie-regten, van griffie- of expeditie-kosten, mitsgaders van juridische boeten, salarissen van praktizijns of deurwaarders, en andere dergelijke, te worden bediend; en zulks, zoo wel in de gevallen, waarin zij als gedaagden of verweerders in twistgedingen worden ingewikkeld, als in die, waarin zij als eischers of aanleggers vermeenen eenige vorderingen voor de regtbanken te kunnen doen gelden. Insgelijks zal bij voortduring gelijke toelating worden verleend aan de armen-directiën (de besturen der gods- of gasthuizen, en de bureaux van weldadigheid daaronder begrepen) en aan de kerkbesturen der verschillende godsdienstige gezindheden binnen het rijk; [etc.]'
KB 35, 26 mei 1824, betreffende het gratis procederen van armen en armen-inrichtingen, Algemeene bepalingen omtrent het gratis procederen in regten van armen en onvermogende lieden, van de armendirectiën en van de Kerkbesturen der verschillende Godsdienstige Gezindten. G. Luttenberg, Register der wetten en besluiten, betrekkelijk het openbaar bestuur in de Nederlanden over het tijdvak van 1796 tot en met 1839, (Zwolle 1840) [zie google books], p. 272, Staatsblad, (1824) [zie google books], P. van der Hoeven, 'Iets over de Regenten van Godshuizen voornamelijk met betrekking tot hunnen verantwoordelijkheid', Themis, (1843)3, pp. 66-80 [zie google books] en De gids, 17(1853), pp. 400-402. Anno 2014 daalt het aantal zaken voor de burgerrechter omdat de financiële drempel om te procederen verhoogd is.

PROSPECTUS van een GESCHRIFT, onder de naam van: iets over het ARMWEZEN bijzonder voor de Provincie Overijssel (pdf)
'Onder de overwegingen welke, voor ieder lid van eene welgeordende maatschappij, van het hoogste belang kunnen geacht worden, bekleedt voorzeker de beschouwing van den toestand der armen eene voorname plaats. En als menschen, en als leden eener maatschappij, rust op ons eene dure verpligting ten aanzien der armen, ontleend uit de innerlijke overtuiging, dat den meergegoede den behoeftigen moet ondersteunen, en dat eene doelmatige verzorging der armen altoos, bij gunstige zoo wel als inzonderheid bij ongunstige tijdsomstandigheden, eene regtstreeksche strekking heeft, om orde en welvaart in elke burgermaatschappij te bevorderen en in stand te houden. Het was ook het gevoel van dat gewigt, hetwelk de ontwerpers onzer grondwet bezielde, toen zij de in art. 228 opgenomen woorden "Als eene zaak van hoog belang wordt ook het armbestuur en de opvoeding der arme kinderen aan de aanhoudende zorg der Regering aanbevolen," ter neder stelden; het was die zelfde overtuiging en belangstelling welke Zijne Majesteit het besluit van den 3den januarij 1822, nr. 36, houdende instelling eener commissie tot onderzoek naar den waren staat der armen, en tot het voordragen zoo wel van plaatselijke als algemeene maatregelen, waardoor de toestand zoude kunnen worden verbeterd, deed nemen. Onbetwistbaar is dit gewigtig onderwerp, sedert eenigen tijd in ons Vaderland, zeer ter harte genomen, en zijn daarin veel verbeteringen daargesteld doch even zeker is het, dat er te dien aanzien nog een ruim veld van onderzoek en verbeteringen open gelaten is.
Het is te bejammeren, dat er, onder den stroom van periodieke werken, geene meer bepaalde geschriften gevonden worden, ten aanzien van het armwezen en van alle instellingen die daarmede in verband staan, zoo tot voorkoming der armoede, als tot ondersteuning der armen. Het Magazijn voor het Armwezen door eene zeer bekwame hand bewerkt, is reeds eenen geruimen tijd zonder vervolg; andere geschriften van zoodanige waarde, en vooral overeenkomstig dat gewigt als het armwezen is, en waarvoor het onderwerp ruime stof aanbiedt, zijn ons in ons Vaderland niet bekend, en ter zake zal niemand de doelmatigheid en de hooge noodzakelijkheid van derzelver bestaan betwijfelen.
Wanneer aan de verbeteringen, welke in ons Vaderland worden daargesteld, met opzigt tot het voorkomen van armoede, het verschaffen van werk aan armen, de wijze van ondersteuning en verpleging derzelve, en alles wat daarop zoo mede tot de opvoeding der armenkinderen behoort, eene meerdere bekendheid werde gegeven, dan zoude hier en daar, waar wel goede wil, maar minder kennis bestaat, meer partij van het geen elders, met goed gevolg is te werk gesteld, kunnen getrokken worden, daar eene mededeeling van het geen verrigt is, met bijvoeging van den uitslag, van oneindig meerder waarde moet worden geacht, dan de schoonste bespiegelingen te dier zake.
Wanneer nu aan het geen in onderscheidene plaatsen, ook vooral te platten lande, nopens dit onderwerp voorvalt, eene algemeene bekendheid werde gegeven, dan zoude op iedere plaats, waar men voornemens was verbeteringen in het armwezen daartestellen, van dat gene, wat elders, onder soortgelijke omstandigheden en hulpmiddelen, met vrucht was aangewend, gebruik kunnen worden gemaakt; algemeene voorschriften daaromtrent te willen geven en niet op de veelvuldige invloeden en uiteenloopende resultaten, welke de plaatselijke omstandigheden veroorzaken, te letten, zoude toch het grootste bewijs van eene schromelijke onkunde in dit vak op leveren.
Het gebrek van doelmatige wenken, proefondervindelijke goede gevolgen van het geen er ten voormelden opzigte daargesteld is, doet zich gevoelen wanneer men zelf verbeteringen wil invoeren of bevorderen, en eenen vasteren grond zoeken moet, dan het veld van loutere bespiegelingen, hetwelk menigmaal, ook onder den voet van den wijsten menschenvriend wegzinkt, oplevert.
Het kon niet missen dat, bij den stelligen wil, die het hooggeschatte hoofd van dit gewestelijk bestuur, van de aanvaarding zijner belangrijke functien af, aan den dag legde, om het welzijn der ingezetenen ter harte te nemen, deszelfs aandacht zich bijzonder vestigde op den staat der armen en dat hierop den wil moest volgen, om aan het verbeteren van derzelver toestand, ernstig de hand te leggen; dit blijkt dan ook uit eene opzettelijk over de verzorging der armen, aan de gemeentebesturen dezer provincie in dato 27 October 1831 geschrevene missive, waarvan de aanvang aldus luidt: "De ongelijke wijze, waarop in de gemeenten dezer provincie, voor den onderstand der armen gezorgd wordt, en de ongenoegzaamheid van de daarvoor aanwezige middelen, gevoegd bij de erkentenis, dat wanneer men de bedelarij verbiedt, men in staat moet zijn, de bedelaars werk te kunnen aanwijzen of ondersteuning te geven, en dat de noodlijdende, buiten staat om voor zijn eigen onderhoud te zorgen, onbetwistbare en geheiligde regten op den onderstand zijner medemenschen, eerst zijner naastbestaanden, en bij hun onvermogen, van de gemeente waartoe hij behoort, bezit, hebben mij ernstig bedacht doen zijn om eenige verbeteringen, in dit gewigtig deel der maatschappelijke instellingen, te bevorderen, en bij het daarstellen van eenen doelmatigen onderstand der waarlijk behoeftigen, tevens aan de andere zijde, het voeden der luiheid en het uitoefenen der menschonteerende bedelarij, met kracht te keer te gaan."
Die onvermoeide pogingen hebben dan ook reeds, op onderscheidene plaatsen, verbeteringen te weeg gebragt, die, hoezeer nog in derzelver aanvang, veelvuldige vruchten beloven. Maar om ook andere gemeenten aantemoedigen die verbeteringen, zoo veel doenlijk, daar te stellen - om de wijze waarop wordt te werk gegaan meer juist bij het publiek bekend te doen zijn, wenken te geven en te ontvangen en veelvuldige andere doeltreffende middelen te bezigen, doet zich weder de behoefte aan een geschrift gevoelen, 't welk daarvoor uitsluitend bestemd is.
Het is mij voorgekomen dat het onderwerp zoo rijk in stof was, dat daarvan alleen voor eene provincie, wel een klein geschrift konde bestaan, en het is dit voornemen om zoodanig: iets over het armwezen bijzonder voor de provincie Overijssel onder mijne zorg het licht te doen verschijnen, waar toe deze mededeeling strekt.'

D. van Schreven, Overijsselsche Courant, 19 juni 1832

Een overzicht van de publicaties over het Armwezen in Nederland in deze periode is te vinden in J. de Bosch Kemper, Geschiedkundig onderzoek naar de armoede in ons vaderland, hare oorzaken en de middelen, die tot hare vermindering zouden kunnen worden aangewend, (Haarlem 1851), pp. 139, 368-382

Korte inhoud van beslissingen in verband met geschillen tussen gemeenten over het domicilie van onderstand. G. Luttenberg, Register der wetten en besluiten, betrekkelijk het openbaar bestuur in de Nederlanden over het tijdvak van 1796 tot en met 1839, Deel 1, (Zwolle 1840), pp. 287-293
Koninklijk besluit, betreffende het onderstands-domicilie, waaruit volgt, dat de Wet van 28 November 1818 en de nopens hare toepassing aangenomen beginselen, niet alleen de algemeene armbesturen, maar ook de diakenen der onderscheidene gezindten betreffen, KB van 14 maart 1833. G. Luttenberg, Register der wetten en besluiten, betrekkelijk het openbaar bestuur in de Nederlanden over het tijdvak van 1796 tot en met 1839, Deel 1, p. 292

Voorbeeldformulier uit 1838 waarmee gemaakte onderstandskosten konden worden teruggevorderd met daarop uitgebreide elementen met betrekking tot het signalement van de ondersteunde.
A. Vogelsang, Handboek voor de plaatselijke besturen ten platten lande, deel 1, (Dordrecht 1843), pp. 182-183

In 1845 sprak de Hoge Raad zich voor het eerst uit over het feit dat de diakonieën onder de Wet op het domicilie van onderstand van 1818 vielen. In een uitspraak van de raad uit 1850 bleek dat ongeacht de vraag of de wet de behoeftige een recht op hulp gaf danwel aan diakonieën de plicht tot zorgverlenen oplegde, op het moment dat er door een instelling hulp verleend was waarvoor bij een andere instelling kon worden gereclameerd de laatste verplicht was tot teruggave.
W.R. Boer en E.W.J. Six tot Oterleek, Handboek voor plaatselijke besturen, deel 1, (Utrecht 1851), pp. 210-211

Voorbeeld van de tabellen die moeten worden ingeleverd voor de armverslagen. W.R. Boer en E.W.J. Six tot Oterleek, Handboek voor plaatselijke besturen, deel 1, pp. 215


Ontwerp voor een wet op het Armwezen 1828

Samenstelling Tweede Kamer inclusief politieke kleur

Regering onder koning Willem I

Gouverneurs en Commissarissen van de Koning in Zuid-Holland

Historische Kranten - Nederlandse dagbladen uit de 17e, 18e, 19e en 20e eeuw

Geschiedenis van de uitgave van de kamerstukken

E.H. Kossmann, De Lage Landen 1780-1980 (1986)

J.Th.J. van den Berg en J.J. Vis, De eerste honderdvijftig jaar, parlementaire geschiedenis van Nederland, 1796-1946, (Amsterdam 2013)

D.J. ten Zeldam Ganswijk, Handleiding tot de kennis van het staatsbestuur in het Koninkrijk der Nederlanden, Deel 1, eerste stuk, Deel 1, tweede stuk, zeven delen

Inrichting, taken en bevoegdheden provinciebestuur

Armenwetten, Armverslagen en armenstatistieken

Medische armenzorg

Voorzieningen voor de dekking van ziektekosten

Provinciebestuur en zorg

Afschuifgedrag tussen zorgaanbieders, zorgverzekeraars en gemeenten moet worden gestopt


Deze pagina is een initiatief van historisch onderzoeksbureau Ecade

Danièle Rigter publishes on different elements of the history of the welfare state. She wrote about the role of the Dutch department of Labour and about several private organisations. Her latest publications are about Dutch and Belgian social insurance and about the relationship between different levels of government and its citizens. Her research focuses on the aspects of nationbuilding, democracy and citizenship in the making of the welfare state. For the Centre for the History of Health Insurance (Kenniscentrum Historie Zorgverzekeraars) in the Department of Medical Humanities at the VU University Medical Center in Amsterdam she was responsible for the management of the heritage of health insurance organisations (Erfgoedgids Zorgverzekeraars).

Buitenrustpad 11 hs
1097 MX Amsterdam
020 6273467
KvK 23062575
Ecade op twitter