Home Contact
webdesign: djRrrong for undone productions
De SDAP en de sociale zekerheid anno 1911

Het standpunt van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) over de sociale zekerheidswetten die aan het begin van de twintigste eeuw in het parlement werden besproken, werd in 1911 in een rapport vastgelegd. Individuele kamerleden als P.J. Troelstra, J.H.A. Schaper en J.E.W. Duijs hadden tijdens de politieke debatten van zich laten horen maar er was behoefte aan het bepalen van een heldere politieke lijn. Het rapport werd voorgelegd aan het Paascongres en verscheen als voorbereiding daarop in de krant Het Volk. Hieronder volgt een samenvatting ervan. Van sommige onderdelen wordt alleen de titel weergegeven.

De hier genoemde edities van Het Volk zijn in te zien op Kranten.kb.nl.

Het Volk, 18 maart 1911 (pdf)
De commissie van de SDAP die zich met de sociale verzekering had beziggehouden, bestond uit Schaper, Duijs, L. Heijermans, J. van den Tempel en G.W. Sannes.

De commissie baseerde zich onder meer op de afspraken die gemaakt waren op het in 1904 in Amsterdam gehouden Internationaal Socialistisch Kongres en op de ervaring in landen als Engeland, Denemarken, Oostenrijk en vooral Duitsland.

De sociale verzekering
Algemeene inleiding
Taak der Kommissie

Volgens de commissie voelde de kamerfractie het als een gemis dat de partij over de sociale zekerheidswetgeving nog geen standpunt had geformuleerd.

De politieke werkelijkheid was dat binnen niet al te lange tijd een aantal sociale zekerheidswetten zou worden ingevoerd. Bedoeld werden de wetten die minister A.S. Talma aan het parlement had voorgelegd. De SDAP moest, met in achtneming van het feit dat de partij daarop maar beperkt invloed kon uitoefenen, een strategie bepalen hoe deze wetten zodanig konden worden aangepast dat ze voor de arbeiders zo gunstig mogelijk zouden uitpakken. Kenmerk van het kapitalistische stelsel was dat niet alle eisen van de partij verwezenlijkt zouden worden.

Als voorbereiding op de machtsovername door de socialisten moest een ervaren kader worden gekweekt. Om de arbeiders rijp te maken en bij hen capaciteiten te ontwikkelen, moesten zij de uitvoeringsorganen beheren.

In 1904 nam het in Amsterdam gehouden Internationaal Socialistisch Kongres een resolutie aan die stelde dat ieder mens recht had op bestaan. Gezien het feit dat het loon onvoldoende was om de gevolgen van arbeidsongeschiktheid op te vangen en de maatschappij belang had bij het behoud van arbeidskracht, moesten er instellingen in het leven worden geroepen die de nood ophieven en de arbeidskracht behielden.
In de kapitalistische maatschappij kon dit het beste geschieden door een deugdelijke arbeiders-verzekeringswetgeving. 'De arbeiders aller landen hebben daarom inrichtingen te eischen, waardoor ziekte, ongevallen en invaliditeit zooveel mogelijk worden voorkomen en hun door verplichte verzekeringswetten recht op voldoende middelen voor levensonderhoud en geneeskundige hulp wordt toegekend (...).'
De SDAP-commissie sloot zich bij het formuleren van haar standpunt bij deze resolutie aan en ging uit van gemeenschapszorg voor arbeiders en met hen gelijkgestelden. Gemeenschapszorg hield in dat een 'verzekering' in de technische zin van het woord moest worden afgewezen. De gemeenschap, de staat, moest de aansprakelijkheid op zich nemen. 'Deze aansprakelijkheid ligt in het wezen van het kapitalisme zelf.'

De bezittende klasse stond arbeidersverzekering toe om de arbeiders te verzoenen met het kapitalistische systeem en om op de armenzorg te kunnen besparen. Een goede arbeidersverzekering kwam alleen tot stand als de arbeidersbeweging er strijd voor leverde en die zou na invoering van het algemeen kiesrecht het meeste resultaat kunnen boeken.

Algemeene bepalingen in zake de Sociale Verzekering
Zelfbestuur
De eis tot zelfbestuur betekende niet alleen, binnen de grenzen van de wet, onafhankelijkheid van de uitvoeringsorganisatie maar bovenal zelfbestuur in handen van de verzekerden, ook al droegen de werkgevers (een deel van de) financiële lasten. In die zin sloot de commissie zich eveneens aan bij het ingenomen standpunt van het congres van de Internationale uit 1904 waar ook zelfbestuur werd geëist. 'Deze eisch sluit niet per sé in zich, dat alleen de verzekerden het bestuur over de verzekeringsinstelling uitoefenen. Met den eisch is niet in strijd, dat ook andere belangen in het bestuur vertegenwoordigd worden, of dat bepaalde bekwaamheden er in worden opgenomen, met dien verstande natuurlijk, dat de arbeidersbelangen den doorslag geven.'

De middelen
Tegen verplichte verzekering en premiebetaling had de commissie geen principieel bezwaar. 'Met eene verplichting door den Staat opgelegd, om een deel van het inkomen op eene bepaalde wijze te besteden, zouden wij ons in meer dan een geval kunnen vereenigen.' Het inkomen van de arbeiders was echter te beperkt om van hen premie te vragen. Dat in de praktijk soms toch met premiebetaling moest worden ingestemd, werd door de commissie onderkend. Bij de werkloosheidsverzekering en de ziekteverzekering was dit minder omstreden dan bij de invaliditeits- en ouderdomsverzekering. 'Bij de ouderdomsverzekering, met haar zeer geringe kans voor den arbeider om ooit uitkeering te verkrijgen; met haar betalen der “gelukkigen” met de premies der “ongelukkigen”; met haar betrekkelijk zeer hooge premies, wil het pensioen zelfs maar de noodzakelijkheid van bedeeling naast de pensioengerechtigheid uitsluiten, zal, zoo oordeelt de Kommissie, de arbeidersklasse in verzet moeten komen tegen elk ontwerp, dat premiebetaling zelfs maar voor een deel der arbeiders, zou inhouden.'
Het was billijker dat de schatkist (door belastingheffing op vermogens en erfenissen en door bezuiniging op uitgaven) en de werkgevers de lasten van de sociale zekerheid op zich namen. Ook hierbij was het Internationale Kongres uit 1904 leidraad.
Het hing van de omstandigheden af of voor een kapitaal- dan wel een omslagstelsel moest worden gekozen.

Eenheid in werking en beheer
De sociale verzekering betrof in principe alleen de arbeiders of met hen gelijk te stellen personen. Alleen in sommige gevallen konden ook anderen erin worden opgenomen. 'Zoo is er b.v. iets voor te zeggen in een ziekteverzekering – die een instituut ter behartiging van de volksgezondheid in volle omvang moet worden – ook groepen op te nemen welke, wat hun ekonomische positie betreft, niet tot de loonarbeiders gerekend kunnen worden.'

Als basis voor het uitvoeringsgebouw koos de commissie voor de ziekenkassen. 'Instellingen van meer plaatselijken aard als zij zijn, zijn zij bij uitstek geschikt als onderbouw voor een organische, demokratische, d.w.z. eigen bestuursrecht bezittende verzekering.' Het was echter niet zoals in Oostenrijk de bedoeling dat de ziekenkassen plaatselijke kantoren van het rijksinstituut zouden zijn maar dat de organisatie juist van onderaf werd opgebouwd. De geschetste uitvoeringsorganisatie bemoeide zich niet met de werkloosheidsverzekering, het staatspensioen noch met het weduwen- en wezenpensioen.

De uitkeeringen

Arbeiders en met hen gelijkgestelden

Indeeling der stof

Hoofdstuk I
Staatspensioneering
Met staatspensionering werd bedoeld dat alle arbeiders of daarmee gelijk te stellen personen op een bepaalde leeftijd voorzover zij dit nodig hadden, aanspraak konden maken op een uitkering uit de staatskas zonder dat zij daaraan enige bijdrage in de vorm van bijvoorbeeld premie voor moesten leveren. De partij was tegen premiebetaling omdat de lonen daarvoor niet hoog genoeg waren. Bovendien was het onbillijk dat de mensen die niet oud werden, premies betaalden voor hen die wel een hoge leeftijd bereikten. Deze laatste groep was veel kleiner dan de eerste. 'De meeste arbeiders zijn van te voren zeker, dat zij wel lange jaren zullen mogen betalen, maar nooit een uitkeering zullen ontvangen.' De partij zag ouderdom niet als een individueel maar als een klasseprobleem. In het kapitalistische systeem was het loon van de arbeider ontoereikend om voor voorzieningen voor zijn oude dag te kunnen zorgen. De tekortkomingen van dit stelsel vormden de rechtsgrond voor de eis van de arbeiders aan de bezittende klasse en de staat, 'instrument in haar handen', tot het uitkeren van een ouderdomspensioen.
De sociaal-democratie kwam niet alleen voor de arbeiders op maar voor alle onderdrukten mits 'zij dit doen kan zonder in botsing te komen met wat het klassebelang der arbeiders vordert'.
'Het stelsel van staatspensioneering verdient ook hierom de voorkeur boven dat van dwangverzekering, omdat het veel eenvoudiger werkt, minder administratieven omslag vordert, goedkooper administratie en derhalve hoogere uitkeering beteekent. De motiveering die wij aan den eisch van staatspensioneering ten grondslag hebben gelegd, sluit iedere gedachte aan “armenzorg”, aan “bedeeling” gelijk het kapitalisme kent, uit.'

Het Volk, 19 maart 1911 (pdf)
De sociale verzekering
(Vervolg)

Hoofdstuk II
Weduwen- en weezenpensioneering

Hoofdstuk III
Invaliditeitsverzekering
o.a. Voorkomen van invaliditeit

Hoofdstuk IV
Ongevallenverzekering
o.a. Gelijkstelling van ongevallen en bedrijfsziekten
De organisatie

Hoofdstuk V
Verplichte ziekteverzekering
Als de arbeider getroffen werd door ziekte 'dan is hij spoedig aan den diepste armoede overgeleverd' en was hij geheel afhankelijk van de liefdadigheid van particulieren of de overheid. 'Om aan dit dreigende gevaar te ontkomen, verzekeren een aantal arbeiders zich met hunne gezinnen bij partikuliere fondsen of “bussen”, een stelsel van verzekering, waarbij het kapitalisme in zijn slechtste vormen hoogtij viert, waarvan de ondeugdelijkheid genoegzaam bekend is en de misbruiken reeds herhaaldelijk zijn geteekend.'
De commissie wilde voor deze fondsen geen plaats inruimen en wilde een voor alle arbeiders verplichte verzekering 'zoodat zij in dagen van ziekte uitkeering en genees- en heelkundige verzorging genieten'.

De genees- en heelkundige hulp

De artsenkwestie

De geldelijke schadeloosstelling

De duur der schadeloosstelling

Moederschapszorg

Begrafenisgeld

Het opbrengen der middelen

Het Volk, 21 maart 1911
De sociale verzekering
(Slot)

De inrichting der kassen
De commissie formuleerde eisen waaraan de kassen moesten voldoen. Alleen de districtsziekenkas, mits organisch ingericht en democratisch bestuurd, voldeed aan de eisen. De kapitalistisch geëxploiteerde kassen konden niet worden erkend. Evenmin konden ondernemings- en bedrijfskassen worden toegelaten. In deze kassen bestond er geen garantie dat er met de belangen van de arbeiders goed werd omgegaan.
'Anders staan de zaken ten opzichte van de vakvereenigingen of andere organisatie-kassen.' Deze kassen hadden als voordeel dat ze gebaseerd waren op de 'zelfhelp' van de arbeiders in vakorganisaties en nationale bonden.
Een groot nadeel was de versnippering. 'Neutrale, anarchistische, religieuse kassen, de laatste van allerlei richtingen, zullen de verzekering gaan herbergen en al die kleine kasjes zullen vleugellam zijn door de weinige draagkracht waarover zij beschikken.' Er moesten districtskassen komen die bestuurd werden door de verzekerden met medewerking van werkgevers en deskundigen. 'De leden dezer kassen dienen een bestuur te vormen, waarin de arbeiders de meerderheid uitmaken en waarin voorts de werkgevers zoowel de dokteren en apothekers vertegenwoordigd zijn.'
Het voorzitterschap kon worden opgedragen aan de 'districtskontroleur', in ieder geval aan een staatsambtenaar. De administratie tussen de kas die het ziekengeld uitkeerde en de kas voor de ziektekosten, kon worden gescheiden. Voor de rest moesten ziekengeld en ziekteverzorging in handen komen van de districtskassen en moest verdere versnippering en opdeling van functies worden voorkomen.

Hoofdstuk VI
Werkloosheidsverzekering
Werkloosheid was volgens het rapport inherent aan het kapitalistische stelsel. In de tijdens het Internationaal Socialistisch Kongres van 1910 aangenomen resolutie esite men een door de arbeidersorganisaties bestuurde, algemene, verplichte zorg voor werklozen, betaald door de werkgevers. Deze eis was voor Nederland niet reëel. De arbeidersorganisaties waarvan in de resolutie sprake was, waren hier niet voorhanden. 'En al zouden zij door wettelijke bepalingen wellicht uit den grond gestampt kunnen worden, het zou zeer te bezien zijn of zij dan deugdelijke arbeid zouden kunnen verrichten.'
Toch was de eis voor de SDAP wel het einddoel. 'Telkens en telkens weer zullen wij er op moeten hameren, dat de subsidiaire eisch van steun aan de vakvereenigingskassen slechts door ons wordt gesteld, omdat op dit oogenblik, bij den bestaanden graad van ontwikkeling der arbeidersorganisatie onze principieelen eisch praktisch bezwaarlijk zou zijn.'
'De praktijk van het vereenigingsleven leert, dat zoo men aan de ongeorganiseerden de gelegenheid opent voor een bepaald doeleinde eene bijdrage te storten, zij veel moeilijker voor het volle lidmaatschap zijn te winnen, waaraan natuurlijk een veel hoogere afdracht is verbonden. Een van de groote nadeelen van dit stelsel is ook, dat onvereenigden direkte invloed erlangen op den gang van zaken in het vak, op het optreeden der vakvereeniging; want al hebben zij uitsluitend mede te beslissen over zaken het werkloosheidsfonds rakende, dit instituut staat met de overige instellingen der organisatie in niet te verbreken verband.' De staat moest dus alleen steun geven aan de leden van vakorganisaties. Hier voegde de commissie aan toe dat 'het verleenen van steun in dien vorm, door den Staat, rechtstreeks aan de nationale bonden, ons de doelmatigste regeling lijkt'.

Hoofdstuk VII
De Rechtspraak in sociale verzekeringszaken

Conclusie
'Betreffende de organisatie der sociale verzekering moet zoover mogelijk worden gegaan in de toekenning van zelfbestuur door de verzekerden, zoodat met name de invaliditeits- en ziektekassen organische en demokratisch bestuurde lichamen vormen, de laatsten plaatselijk ingericht, met bevoegdheid tot federatie. De werkloosheidsverzekering moet van de nationale vakorganisaties of daarmee gelijk te stellen korporatiën uitgaan, als bedoeld in de resolutie 1908 van het Ned. Vakverbond, met onthouding van allen dwang tot verzekering van ongeorganiseerden [zie hierboven onder Werkloosheidsverzekering].'

D. Rigter, maart 2009

Zie ook:

Geschiedenis van de verzorgingsstaat

Deze pagina is een initiatief van historisch onderzoeksbureau Ecade.