Contact
Home
webdesign: djRrrong for undone productions

De Raden van Arbeid van A.S. Talma

Minister A.S. Talma van Landbouw, Nijverheid en Handel kwam in 1910 met het plan voor de oprichting van Raden van Arbeid omdat de bestaande arbeidersorganisaties (pdf) en sociale verzekeringsfondsen er onvoldoende in slaagden de positie van de arbeiders te verbeteren. Het aantal georganiseerde arbeiders was slechts klein en de bestaande fondsen waren vaak niet erg solide en schoten verzekeringstechnisch dikwijls tekort. Het ontbrak aan een goede infrastructuur voor de uitvoering van de verplichte sociale zekerheidswetten. Hij wilde één loket voor de uitvoering van de ziekte-, ongevallen- en invaliditeitsverzekering.

De uitvoeringsorganisatie die Talma met de RvA voor ogen had, moest een zo goed mogelijke uitvoering van de Ziektewet waarborgen. Zijn Raden- en Ziektewet konden niet los van elkaar worden gezien. De Invaliditeitswet, die tevens op de agenda stond, kwam op het tweede plan. Deze laatste wet zou naast een verzekering tegen invaliditeit ook een ouderdomsvoorziening bieden. Behalve de Ziekte- en Invaliditeitswet zouden de RvA ook een deel van de Ongevallenwet uitvoeren. Volgens Talma was eenheid van sociale wetgeving gewaarborgd 'door uitvoering door uit kringen der belanghebbenden samengestelde en met een zekere zelfstandigheid beklede organen: de Raden van Arbeid'.
De RvA zouden niet alleen uitvoeringsorganen moeten zijn maar moesten ook een alternatief bieden voor de Kamers van Arbeid, iets wat door deze niet met onverdeelde instemming werd begroet. De Kamers van Arbeid waren geen succes en tijdens het bewind van Talma was een commissie nog doende met de vraag of ze zouden moeten worden opgeheven. Talma was voor zijn ministerschap lid van deze commissie geweest.

Talma's RvA-plannen waren een mengeling van het organisatieschema van Van Leijden (pdf), de bestaande Kamers van Arbeid en de schets voor een uitvoeringorganisatie van Treub uit 1906. Met de oprichting van Talma's RvA zouden bedrijfsorganisatie, uitvoering van de sociale zekerheidswetgeving en advisering in een hand komen. De RvA moesten hoeders en bevorderaars van de sociale vrede, uitvoeringsorganen van de sociale zekerheidswetten en aanjagers van verbeteringen in de volksgezondheid worden, daarnaast ook de invloed van de ambtelijke bureaucratie verminderen en het parlement ontlasten.

De kennis over sociaal-economische zaken binnen het parlement was namelijk gebrekkig. 'De practijk der laatste jaren was zoo geweest, dat steeds meer bleek, dat het parlement ongeschikt werd om voor de verschillende bedrijven over alle detailkwesties een juist oordeel te kunnen vormen. Niet alleen was het meerendeel der leden niet op de hoogte van de behoeften van het bedrijfsleven in zijn kleinste bijzonderheden - hetgeen ook niet vereischt kon worden van mannen, die geroepen waren om het gehééle regeeringsbeleid te beoordeelen - maar ook vroeg het maatschappelijk leven om een zoo uitgebreide wetgeving, dat het onmogelijk was om het vereischte tempo daarvan bij te houden.'

Tijdens het uitgestelde debat over de begroting van zijn departement in maart 1910 ondervroeg de Tweede Kamer Talma uitgebreid over zijn plannen. Alle vragen en kwesties die leefden rond het vraagstuk van de sociale verzekeringswetten kwamen aan de orde. Zijn Raden- en Ziektewet werd in juli officieel bekend. Tegelijkertijd verscheen er van zijn ambtenaar, J.A.N. Patijn, een brochure waarin de plannen nader werden toegelicht. Patijn was een vooruitstrevend Unieliberaal en hij had een groot aandeel in de totstandkoming van de Ziektewet.

De ambtenaren van de afdeling Arbeidersverzekering die de plannen van Talma uitwerkten, hadden het Duitse uitvoeringsstelsel goed bestudeerd. Ook werden de ervaringen met de gemeenteraden, de Raden van Beroep en de KvA in ogenschouw genomen.

De Raden van Arbeid zouden moeten bestaan uit minstens acht leden en hun zittingsduur was zes jaar. De verkiezingen zouden plaats hebben met toepassing van het beginsel der evenredige vertegenwoordiging. 'Opmerking verdient dat vrouwen zoowel kiesgerechtigd als verkiesbaar zijn.' Bij een stelsel van evenredige vertegenwoordiging was het aantal zetels evenredig aan het aantal op een groepering uitgebrachte stemmen. Werkgevers en arbeiders, mits Nederlander en 25 jaar oud, waren net als bij de KvA en de Raden van Beroep kiesgerechtigd. Aangezien de leeftijdsgrens bij de IW en de ZW een andere was, hadden niet alle verzekeringsplichtige arbeiders stemrecht of waren zij verkiesbaar. De werkgever had bij de verkiezingen voor de RvA recht op een aantal stemmen gerelateerd aan het aantal arbeiders dat hij in dienst had. Onder een arbeider werd verstaan een werknemer in dienst van een onderneming, maar daarop werden de nodige uitzonderingen gemaakt.
Iedereen die kiesgerechtigd was en gedurende het laatste kalenderjaar bij voortduring werkgever of arbeider was geweest en sinds het begin van dat jaar binnen het gebied van de Raad van Arbeid had gewoond, was verkiesbaar. Dit waren naar schatting meer dan een miljoen mensen. Het opstellen van de kieslijsten zou hiermee een behoorlijke klus worden.
De arbeiders hadden bij de Duitse uitvoeringsorganisaties van de wettelijk verplichte ziekteverzekering recht op tweederde van de zetels. De sociaal-democraten slaagden er door middel van gerichte acties in een groot deel van de verkiezingen voor deze organisaties te winnen. Bij de reorganisatie van de uitvoering die in 1911 zijn beslag kreeg, werd getracht de invloed van de sociaal-democraten terug te dringen.

In zijn toelichting op de Radenwet schreef Patijn dat het stelsel van evenredige vertegenwoordiging voor de verkiezing van de leden van de RvA het meest juiste was omdat hierdoor 'iedere groep van gelijkgezinden in verhouding tot hare getalsterkte vertegenwoordigd wordt, in tegenstelling tot het meerderheidsstelsel, waarbij alleen de meerderheid vertegenwoordiging vindt. Een stelsel nu, waarbij de Raad van Arbeid een zoo getrouw mogelijke afspiegeling biedt van de verhoudingen der groepen, waarin de kiezers verdeeld zijn, verdient op zich zelf de voorkeur boven een stelsel, waarbij de helft min één van vertegenwoordiging kan zijn buitengesloten.'
Patijn erkende dat aan de toepassing van het stelsel de nodige haken en ogen zaten. Het debat over welke variant ervan de minste bezwaren had, was nog niet afgerond. 'Daarom wordt voorgesteld in de wet alleen het beginsel vast te leggen, met enkele algemeene aanduidingen omtrent de uitwerking bij algemeenen maatregel van bestuur, doch ruim genoeg om de keuze van een stelsel geheel vrij te laten.' Hij had er vertrouwen in dat in de praktijk de waarde van het stelsel bewezen zou worden. 'Zullen evenwel de verschillende stroomingen, die onder de kiezers voor de Raden van Arbeid mogen worden verwacht, in die lichamen hare uitdrukking vinden, dan mag worden betwijfeld of een invoering van dit voor ons land nieuwe en in het algemeen nog weinig beproefde stelsel op andere wijze mogelijk is.'
De discussie over het houden van verkiezingen, over het stelsel van evenredige vertegenwoordiging en over de persoonlijke afvaardiging 'was vanwege de acties voor algemeen kiesrecht ook in deze periode actueel'.

In de RvA moesten de belanghebbenden zitting krijgen omdat zij kennis hadden van de lokale omstandigheden. De bepalingen van artikel 14 moesten hiervoor zorgen. Deze bepalingen waren gelijk aan die van artikel 10 van de Beroepswet. Ook arbeiders die vanwege de hoogte van hun inkomen niet verplicht verzekerd waren, zouden de gelegenheid krijgen zich verkiesbaar te stellen. 'Dat zulke personen door de arbeiders kunnen worden verkozen, levert geen bezwaar op; dat de werkgevers hen kunnen kiezen, komt ondergeteekende een noodzakelijke eisch voor. Hierdoor toch wordt het mogelijk dat groote ondernemingen, waarvan de werkgevers wegens tijdgebrek voor het lidmaatschap van een Raad van Arbeid niet zijn te krijgen, kunnen worden vertegenwoordigd door andere met het bedrijf goed bekende personen. Zulke personen zijn bij groote ondernemingen soms beter met de bijzonderheden van de sociale aangelegenheden der onderneming bekend dan de werkgever zelf. Daar de Raad van Arbeid bij de uitvoering van zijn taak met de belangen van groote ondernemingen zal hebben rekening te houden - men denke aan groote fabrieken, de spoorwegmaatschappijen - is het wenschelijk, dat ook van werkgeverszijde deze ondernemingen daarin vertegenwoordigd zijn. Het is niet in het algemeen belang, dat de werkgevers in hun keuze feitelijk beperkt zijn tot de kleine werkgevers, die tijd hebben voor het waarnemen van de vele werkzaamheden die het raadslidmaatschap kan vorderen.'

Het bestuur van de Raad van Arbeid zou bestaan uit een voorzitter, een werkgeverslid en een arbeiderslid en zou worden samengesteld door de Raad. Het bestuur kreeg de dagelijkse leiding en voerde de besluiten van de Raad uit. De voorzitter van de RvA voerde de besluiten van het bestuur uit. Het bestuur kon hem machtigen bepaalde spoedeisende zaken af te handelen. Als de voorzitter meende dat bepaalde besluiten van de Raad of het bestuur aan de minister voor schorsing of vernietiging moesten worden voorgelegd dan was hij bevoegd de uitvoering op te schorten. 'De voorzitter werd belast met de uitvoering van de bestuursbesluiten en met de vertegenwoordiging van de Raad in en buiten rechte. Wanneer de Raad van Arbeid of 't bestuur medewerking zou weigeren, welke door wet of algemeene maatregel van bestuur gevorderd werd, dan moest de voorzitter daarin voorzien. De Raad van Arbeid mocht ter uitvoering van een wet of algemeene maatregel van bestuur verordeningen maken, zoo noodig door strafbepalingen te handhaven. Deze zouden echter slechts dan verbindende kracht hebben, wanneer zij op de voorgeschreven wijze waren afgekondigd.' Het verzekeringstechnische toezicht op de Raden van Arbeid werd opgedragen aan Verzekeringsraden, 'wier taak omschreven werd als medewerking bij de uitvoering van wetten en algemeene maatregelen van bestuur betreffende de arbeidersverzekering, welke die medewerking vorderen'.
De vergaderingen van de RvA zouden openbaar moeten zijn zodat de kiezers de handelingen van de gekozenen zouden kunnen controleren maar voor het beheer van een ziekenkas was openbaarheid nodig noch wenselijk. 'Voorzien werd dat het lid zijn van een RvA veel tijd zou gaan kosten.'

Net als in Duitsland tijdens de behandeling van de Bismarckwetten was gebeurd, kwamen de gevestigde belangen in opstand. In en buiten het parlement sprak men over de rechtsgrond van de verplichte sociale verzekering, de verzekeringsdwang, het beperken van de verplichte verzekering tot bepaalde groepen burgers (alleen arbeiders die in dienst waren van bedrijven met een winstoogmerk die leverden aan 'de openbare markt', waar de arbeidsverhoudingen bepaald werden door 'scherpe concurrentie') en de vraag of ook bij het ouderdomspensioen uitgegaan moest worden van het verzekeringsprincipe. Daarnaast was er debat over de zwaarte van de lasten voor arbeiders, werkgevers en de staat, de volgorde van de invoering van de verschillende verzekeringen, de noodzaak van het op touw zetten van een geheel nieuwe uitvoeringsorganisatie, de aan die organen toe te kennen verordenende bevoegdheden, de aan de RvA op te leggen taken, het monopolie van die organisatie en de positie van de arbeiders in de uitvoeringsorganen. Er was onenigheid over de wijzigingsplannen van Talma betreffende de Ongevallenwet, de voor de dekking van de uitvoeringskosten noodzakelijke Tariefwet en de als gevolg van de Ziekteverzekeringswet voorziene scheiding tussen de verzekering voor ziekengeld en die voor ziektekosten. Als gevolg van het vele verzet tegen de voorstellen, werd een aantal onderdelen aangepast.

Niet alles was in de wetgeving vastgelegd. 'Veel ruimte werd door de wetgever gelaten aan het op een later moment nader uitwerken van het uitvoeringsstelsel door middel van AMvB.' De Raden-, Ziekte- en Invaliditeitswet verschenen ondanks alle tegenstand in juni 1913 in het Staatsblad. De uitvoering van de wetten zou op zich laten wachten.

Pdf-versie met noten.

Danièle Rigter

Zie ook:

The making of the Dutch welfare state

De geordende chaos (pdf)

Voorgeschiedenis van de Raden van Arbeid

Reacties op de plannen van Talma

M.W.F. Treub en de sociale zekerheid

Verkiezing Raden van Arbeid

Samenstelling Raden van Arbeid (pdf)

Besturen Raden van Arbeid 1919 (pdf)

Deze pagina is een initiatief van historisch onderzoeksbureau Ecade

Danièle Rigter publishes on different elements of the history of the welfare state. She wrote about the role of the Dutch department of Labour and about several private organisations. Her latest publications are about Dutch and Belgian social insurance and about the relationship between different levels of government and its citizens. Her research focuses on the aspects of nationbuilding, democracy and citizenship in the making of the welfare state. For the Centre for the History of Health Insurance (Kenniscentrum Historie Zorgverzekeraars) in the Department of Medical Humanities at the VU University Medical Center in Amsterdam she was responsible for the management of the heritage of health insurance organisations (Erfgoedgids Zorgverzekeraars).